Bereddingskosten: onmiddellijk dreigend gevaar van schade?
Hoge Raad 15 april 2011, LJN: BP2309
Essentie
Vanwege asbestvervuiling reinigt een bewaarnemer een opgeslagen partij cacao en vordert van verzekeraars vergoeding van de daarmee gemoeide kosten (bereddingskosten). Rechtbank en hof wijzen dit toe. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof, omdat het oordeel van het hof over ‘onmiddellijk dreigend gevaar’ voor schade, waarvan sprake moet zijn om de kosten als bereddingskosten te kwalificeren, ontoereikend is gemotiveerd.Samenvatting
ICM, een dochteronderneming van SGS, is bewaarnemer (geweest) van een partij cacao die was opgeslagen in een door haar gehuurde loods in Zaandam, waarvan in 2000 bleek dat deze met asbest was vervuild. ICM heeft verzekeraars daarover geïnformeerd en heeft vervolgens de cacao gereinigd en verplaatst naar andere loodsen. ICM heeft de kosten ad € 708.247,-- betaald en vordert in rechte uitkering door verzekeraars van dat bedrag. Rechtbank en hof wijzen de vorderingen van ICM toe. In cassatie komen verzekeraars o.a. op tegen de verwerping door het hof van verzekeraars dat geen sprake is van bereddingskosten in de zin van artikel 283 K. (oud). Verzekeraars bestrijden niet de maatstaf die het hof heeft gehanteerd, maar betwisten wel dat sprake was van een “onmiddellijk dreigend gevaar” tot het ontstaan van schade. De Hoge Raad oordeelt dat de verwerping van het verweer van verzekeraars door het hof ontoereikend is gemotiveerd. Onduidelijk is hoe hof tot zijn oordeel is gekomen dat afgifte van de cacao indien daarom was gevraagd, niet mogelijk was. Gesteld noch gebleken was dat, als een van de bewaargevers daadwerkelijk om uitlevering op korte termijn zou hebben gevraagd, aan die vraag niet tijdig zou kunnen worden voldaan. Verzekeraars hadden ook aangevoerd dat de cacao die ICM dan moest uitleveren eenvoudig gereinigd kon worden, zodat er geen onmiddellijk dreigend gevaar op het intreden van schade bestond. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof.In perspectief
Zie ook:- HR 30 november 2007, NJ 2007, 641
- HR 10 oktober 2003, NJ 2005, 89
- HR 13 juni 1975, NJ 1975, 509