De ‘effectenlease-arresten’: de bijzondere zorgplicht voor banken
27 juli 2009
De ‘effectenlease-arresten’: de bijzondere zorgplicht voor banken
Hoge Raad 5 juni 2009, LJN: BH2811/ BH2815/ BH2822
Essentie
Op een bank rust, vanwege maatschappelijke functie en haar deskundigheid, een bijzondere zorgplicht. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval vloeit hieruit voort een waarschuwingsplicht, een inlichtingenplicht, een plicht tot overleg over beschermende maatregelen (en een weigeringsplicht?).
Samenvatting
De drie 'effectenlease-arresten' hebben allen betrekking op effectenleaseproducten van Aegon Bank N.V., Dexia Bank Nederland N.V. en Levob Bank N.V. die zij, al dan niet via een tussenpersoon, van 1997 tot 2001 aan consumenten hebben verkocht. Hoewel de effectenleaseproducten per aanbieder kleine verschillen vertoonden, hadden zij een gemene deler: het waren 'restschuldproducten'. Consumenten leenden geld van de banken om daarmee te beleggen in effecten. De consumenten betaalden over de lening periodiek rente. Het aflossen van de lening diende bij het einde van de looptijd te geschieden en wel, voor zover dat mogelijk was, uit de opbrengst van de op dat moment te verkopen effecten. Was de opbrengst van deze verkoop niet voldoende zijn, dan bleven de consumenten met een restschuld achter. De zaken zijn in cassatie als proefprocedure opgezet, waarbij het ondermeer ging om de inhoud en reikwijdte van de zorgplicht van de bank als aanbieder van de effectenleaseproducten jegens de consument. In de Levob-zaak en de Dexia-zaak kwam tevens eerst een beroep op dwaling aan de orde.
Hoge Raad
De consumenten in de Levob-zaak en de Dexia-zaak betoogden dat hen een beroep op dwaling toekwam omdat de bank hen onjuist of niet volledig zou hebben geïnformeerd. Vast staat dat de banken aan de consumenten verschillende documenten met informatie over de producten, waaronder folders, hebben toegezonden. Beide hoven wezen het beroep op dwaling af, welk oordeel in cassatie stand hield. Volgens de Hoge Raad mocht van de consumenten redelijke inspanningen worden verwacht om de aan hen toegezonden documenten te begrijpen. Ook hadden zij de (wervende) folders met enige reserve moeten lezen en zich naast de folders ook op de andere aangeboden documenten moeten baseren. De banken hadden voldoende duidelijke inlichtingen gegeven over de essentiële eigenschappen van de overeenkomst (dat sprake was van een lening waarover rente betaald diende te worden, dat de leensom voor risico van de belegger zou worden belegd in effecten en dat de lening ongeacht de waarde van de effecten moest worden terugbetaald) om dwaling over die eigenschappen te voorkomen. De banken hadden hiermee voldaan aan hun mededelingsplicht op grond van art. 6:228 lid 2 BW, waarmee een beroep op dwaling strandde.
Ten aanzien van de zorgplicht oordeelt de Hoge Raad als volgt. Uitgangspunt is dat op een bank, als professionele dienstverlener op het terrein van beleggingen in effecten en aanverwante financiële diensten, een bijzondere, uit redelijkheid en billijkheid voortvloeiende, zorgplicht rust jegens degene waarmee zij de overeenkomst aangaan. De omvang van deze zorgplicht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij onder andere van belang zijn de mate van deskundigheid en relevante ervaringen van de betrokken wederpartij, de ingewikkeldheid van het beleggingsproduct en de daaraan verbonden risico's, en de regelgeving (daaronder gedragsregels) tot nakoming waarvan de effecteninstelling is gehouden Volgens de Hoge Raad rusten op de banken de volgende zorgverplichtingen: 1) de waarschuwingsplicht: banken dienen bij effectenleaseproducten uitdrukkelijk te waarschuwen voor de risico's, 2) de inlichtingenplicht: banken dienen inlichtingen in te winnen over de inkomens- en vermogenspositie van de consument en na te gaan of zij bij een tekortschietende verkoopopbrengst redelijkerwijze aan de betalingsverplichting kan voldoen, 3) plicht tot overleg over beschermende maatregelen: als banken tot het oordeel komen dat consumenten niet aan de betalingsverplichting kunnen voldoen, moet zij met de consument overleggen welke beschermende maatregelen genomen kunnen worden en 4) indien de consument die beschermende maatregelen weigert, dient de bank de effectenleaseovereenkomst niet aan te gaan, tenzij de bank zich ervan heeft vergewist dat de consument zich bewust is van de risico's verbonden aan de overeenkomst, maar deze toch wenst aan te gaan. De Hoge Raad oordeelt dat de banken zijn tekortgeschoten in de op hun rustende zorgverplichtingen.
In perspectief
Andere arresten op dit gebied
HR 29 september 1995, NJ 1998, 81 (ABN/Hendriks) HR 23 mei 1997, NJ 1998, 192 (Rabobank/Everaars) HR 9 januari 1998, NJ 1999, 285 (Mees Pierson/Ten Bosch)
Het idee dat op banken, vanwege haar maatschappelijke functie en haar deskundigheid, een bijzondere zorgplicht rust is niet nieuw. In dit kader verwijs ik bijvoorbeeld naar HR 29 september 1995, NJ 1998, 81 (ABN/Hendriks), HR 23 mei 1997, NJ 1998, 192 (Rabobank/Everaars) en HR 9 januari 1998, NJ 1999, 285 (Mees Pierson/Ten Bosch). De Hoge Raad bouwt met deze 'effectenlease-arresten' dan ook voort op eerdere jurisprudentie. Wel wordt in deze overzichtsarresten voor effectenlease overeenkomsten concreet aangegeven hoe deze zorgplicht dient te worden ingevuld. Op sommige beroepsbeoefenaars rust ook een bijzondere zorgplicht, bijvoorbeeld de notaris (HR 20 januari 1989, NJ 1989, 766 (Groninger Notaris)) of de advocaat (HR 14 mei 1993, NJ 1993, 457 (Smorenburg/Van der Gronde)), maar ook de accountant (HR 13 oktober 2006, JOL 2006, 295).