Een bedrijf koopt prepaid-pakketten van mobiele telefoons op van een telecomaanbieder en gebruikt het daarbij geleverde aanvullende beltegoed om korte verbindingen met het door haar geëxploiteerde 0900-nummer tot stand te brengen. Hiermee maakt het bedrijf winst. De vraag is of dit gebruik van het aanvullende beltegoed in strijd is met de algemene voorwaarden van de telecomaanbieder. De Hoge Raad oordeelt dat de algemene voorwaarden niet zuiver taalkundig moeten worden uitgelegd, maar dat het aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltex-norm).
Feiten
Telecomaanbieder X verkoopt prepaid-pakketten, waarbij zij een aanvullend beltegoed aan de kopers beschikbaar stelt. Het bedrijf Y heeft in totaal 30.000 van deze prepaid-pakketten gekocht. Daarbij heeft Y het aanvullende beltegoed van X gebruikt om met een belcomputer korte verbindingen tot stand te brengen met het door haar zelf geëxploiteerde 0900-nummer. Door deze korte verbindingen ontving Y per tot stand gekomen verbinding fl. 1,75. Nadat X van deze praktijk van Y op de hoogte was geraakt, heeft zij haar tarief per tot stand gekomen verbinding met het 0900-nummer verhoogd. Zij heeft daarvan echter geen mededeling gedaan aan Y. Bovendien heeft X aan Y niet langer een aanvullend beltegoed ter beschikking gesteld. X berichtte Y vervolgens dat het door haar gemaakte gebruik van het beltegoed in strijd is met haar algemene voorwaarden en bovendien jegens haar onrechtmatig is. "De eindgebruiker erkent dat de diensten slechts een algemeen hulpmiddel voor communicatie zijn, afhankelijk zijn van technische en zakelijke mogelijkheden en dat daarvan slechts gebruik mag worden gemaakt overeenkomstig de door telecomaanbieder X of bevoegde derde gegeven aanwijzingen". Op 31 oktober 2000 dagvaardde X Y voor de rechtbank en vorderde een verklaring voor recht dat Y door het voornoemde gebruik in strijd handelde met haar contractuele verplichtingen en daarnaast dat Y jegens X onrechtmatig handelde. In reconventie vorderde Y dat X veroordeeld werd schadevergoeding aan haar te betalen wegens de onaangekondigde tariefverhoging en de stopzetting van levering van het aanvullende beltegoed.
Rechtbank
De rechtbank wees de vorderingen van X af. Zij oordeelde dat artikel 4.1 van de algemene voorwaarden Y niet verbood het aanvullende beltegoed te gebruiken om naar haar eigen 0900-nummer te bellen. Daarnaast overwoog de rechtbank dat X contractueel gehouden was het aanvullende beltegoed te leveren en enige tariefverhoging een maand van tevoren bekend te maken. Dit maakte dat X volgens de rechtbank aansprakelijk was voor de door Y geleden schade.
Gerechtshof
In hoger beroep oordeelde het hof dat in artikel 4.1 van de algemene voorwaarden van X niet gelezen kon worden dat een ander gebruik van het beltegoed dan voor communicatie verboden was en dat het gebruik door Y derhalve niet ongeoorloofd was. Dit gebruik was met name niet ongeoorloofd nu nergens uit bleek dat het beltegoed uitsluitend voor het door X voorziene communicatieve gebruik mocht worden aangewend. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank.
Hoge Raad
De Hoge Raad overweegt dat het hof heeft miskend dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld, niet louter kan worden beantwoord op grond van een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het volgens de Hoge Raad aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen, en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Het hof had dus niet mogen volstaan met zijn vaststelling dat het oneigenlijk gebruik door Y - dat niet was gericht op communicatie maar kennelijk uitsluitend op het behalen van financieel gewin - niet door de tekst van de overeenkomst werd verboden. Volgens de Hoge Raad had het hof ook moeten onderzoeken of Y mede in verband met de aard en de strekking van de overeenkomst ook zonder dat dit gebruik uitdrukkelijk verboden werd, had behoren te begrijpen dat zij zich daarvan diende te onthouden. Volgens de Hoge Raad heeft het hof bovendien miskend dat de rechten en de verplichtingen van partijen ten opzichte van elkaar niet alleen bepaald worden door hetgeen zij uitdrukkelijk zijn overeengekomen, maar ook door de redelijkheid en billijkheid die hun rechtsverhouding beheerst. Op grond daarvan moeten partijen hun gedrag mede laten bepalen door de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij. Dit kan meebrengen dat Y geen oneigenlijk gebruik mag maken van het beltegoed omdat zij wist of had behoren te weten dat dit gebruik in de overeenkomst niet was verdisconteerd en dat dit gebruik X onaanvaardbaar benadeelde.
De Hoge Raad vernietigt het arrest en verwijst het geding naar het hof Arnhem.