Manege voor 50% aansprakelijk voor letselschade deelnemer paardrijles
4 december 2008
Manege voor 50% aansprakelijk voor letselschade deelnemer paardrijles
Hoge Raad 3 oktober 2008, LJN: BD7479
Essentie
X komt tijdens een paardrijles ten val tijdens haar eerste buitenrit onder begeleiding van een rij-instructeur. X vordert een verklaring voor recht dat de manege, tevens eigenaar van het paard, volledig aansprakelijk is voor de door haar geleden en nog te lijden schade. De manege stelt dat haar aansprakelijkheid wegens de met X gesloten overeenkomst is komen te vervallen. Uit twee arresten van de Hoge Raad volgt dat het enkele feit dat X krachtens een overeenkomst met de manege een paard bereed, niet voldoende is om de conclusie te rechtvaardigen dat de uit 6:179 BW voortvloeiende risicoaansprakelijkheid van de manege geheel vervalt. Of en zo ja, in hoeverre, om die reden sprake is van een omstandigheid die in de risicosfeer van X ligt en daarom aan haar moet worden toegerekend, hangt af van de inhoud van de overeenkomst en de overige omstandigheden van het geval. Op grond van de billijkheidscorrectie wordt de schade in gelijke mate over partijen verdeeld.
Feiten
Het hier besproken arrest is een vervolg op HR 25 oktober 2002, NJ 2004, 556. De feiten waren als volgt. X deed op 22 juni 1990 met elf andere leerling-ruiters mee aan een door de manege georganiseerde rit door het Amsterdamse Bos. Daarbij werd onder leiding van een ervaren instructeur stapvoets gereden. Op een gegeven moment naderde de groep een naast het ruiterpad geparkeerde auto met aanhangwagen. Toen zij deze passeerden haalden de twee inzittenden een oranje bord uit de aanhangwagen. Bij het zien van dit bord zijn enkele paarden, waaronder het paard waarop X zat, geschrokken. Door deze schrikreactie viel X van haar paard, als gevolg waarvan zij letsel heeft opgelopen. Het paard dat X bereed was eigendom van de manege. X had al meerdere paardrijlessen gevolgd, zowel bij deze als bij een andere manage, voordat ze aan deze (haar eerste) buitenrit begon.
X vorderde onder meer een verklaring voor recht dat de manege volledig aansprakelijk was voor de door haar ten gevolge van het ongeval geleden en nog te lijden schade. De Rechtbank Amsterdam wees de vordering van X toe op grond van risicoaansprakelijkheid voor dieren. De manege ging hierop in hoger beroep en stelde dat X zich bewust had blootgesteld aan het risico dat zij van het paard zou vallen. Het hof stelde de manege in het gelijk en wees de vordering van X geheel af. X ging in cassatie. De Hoge Raad oordeelde in zijn arrest van 25 oktober 2002 als volgt. Indien degene die een paard van een ander berijdt, schade lijdt ten gevolge van onberekenbaar gedrag van het paard, dan is het enkele feit dat de benadeelde het paard uit vrije wil en met toestemming van de eigenaar berijdt, dus krachtens een overeenkomst met deze, niet voldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat de risicoaansprakelijkheid van de eigenaar van het paard geheel vervalt. Of en zo ja, in hoeverre, om die reden sprake is van een omstandigheid die in de risicosfeer van de berijder ligt en daarom aan hem moet worden toegerekend, hangt af van de inhoud van de overeenkomst en de overige omstandigheden van het geval. Ook voor toepassing van de billijkheidscorrectie is dit enkele feit niet voldoende. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Hof Amsterdam en verwees het geding ter verdere behandeling en beslissing aan het Hof Den Haag.
Gerechtshof
Het Hof Den Haag vernietigde het beroepen vonnis en verklaarde voor recht dat een redelijke en billijke verdeling van de schade ex art. 6:101 BW meebrengt dat de manege voor 50% aansprakelijk is voor de ten gevolge van het ongeval door X geleden en nog te lijden schade. Daarbij nam het hof in overweging dat de manege op zichzelf zorgvuldig gehandeld had bij de keuze van de instructeur, de te volgen route en het door X bereden paard. Daartegenover stond het gegeven dat de ervaring van X met paarden indertijd beperkt was, de omstandigheid dat X geen rijfout had gemaakt en het feit dat de manege voor het onderhavige risico verzekerd was. Evenwel was het de eigen keuze van X geweest om deel te nemen aan de rijles en dat het ook voor haar kenbaar was dat paarden onberekenbaar gedrag kunnen vertonen. Tegen dit arrest van het hof stelde de manege beroep in cassatie in.
Hoge Raad
In overeenstemming met de conclusie van A-G Spier, oordeelt de Hoge Raad bij verstek van X en met inachtneming van art. 81 RO dat de in het middel aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad verwerpt daarmee het cassatieberoep.
In zijn conclusie bij het arrest merkt A-G Spier nog op dat het hof aan de hand van een "redelijke en billijke verdeling" tot een 50-50 schadeverdeling komt. Daarmee lijkt het hof over de onderlinge causaliteit heen te stappen en de zaak direct aan de hand van de billijkheidscorrectie af te handelen. Volgens A-G Spier kunnen zich inderdaad omstandigheden voordoen waarin een dergelijke aanpak mogelijk is. Een dergelijke benadering dringt zich vooral op wanneer sprake is van een sterk uiteenlopende ernst van de over en weer gemaakte fouten als gevolg waarvan de schadevergoedingsverplichting geheel vervalt of in stand blijft, maar is niet beperkt tot dergelijke situaties.